Waar begin ik. Waar begin ik aan. Ik wil u informeren over een roman. Hij ligt hier opengeslagen voor me. Er kringelt een leeslint uit. De roman is uitzonderlijk dik: 1600 pagina's.
Hij is oorspronkelijk tussen 1970 en 1983 in vier delen verschenen onder de titel Jahrestage. De schrijver heet Uwe Johnson. Hij overleed een jaar na de verschijning van het laatste deel.
Dit najaar werd - zomaar ineens - het werk in een Nederlandse vertaling uitgebracht door Van Oorschot, uitgevoerd in een linnen band en gedrukt op 50 grams dundrukpapier met lage doorschijnendheid.
In vertaling luidt de titel: Een jaar uit het leven van Gesine Cresspahl. Het boek was er niet gekomen als niet ene Marc Hoogma als groot liefhebber ongevraagd was begonnen te vertalen.
Het was niet eens zijn vak.
1600 pagina's. Ze beschrijven 365 dagen uit het leven van Gesine Cresspahl, tussen de 21ste augustus 1967 en de 21ste augustus 1968. Zomaar een datum, zomaar een jaar. Of toch niet? Wat kan ik aan informatie vooraf meegeven? Dat Gesine Cresspahl met haar vroegwijze, tienjarige dochter Marie in New York leeft. Dat ze werkt bij een bank. Dat Gesine's herkomst in het oosten van Duitsland ligt, in een dorp in Mecklenburg, waar ze in 1933 werd geboren. Dat ze in 1962 in New York aankwam. Dat in augustus 1968 de Praagse lente voorbij was. Dat in de jaren '67-'68 in Vietnam een oorlog woedde. Dat de VS het toneel waren van hevige rassenonlusten. Dat Martin Luther King werd vermoord. Ik kan zo doorgaan.
Maar het zijn maar coördinaten.
Ik wil hier berichten van een leeservaring. Ik beweeg langzaam door de pagina's, tastend, zoekend. De tekst is rijk. Dit is geen gewone roman. Dit zijn gestapelde romans. Nu eens zijn we in Jerichow, het fictieve geboortedorp van Gesine, dan weer zijn we in Richmond bij Londen, waar haar vader, een meubelmaker, al voor haar geboorte naar was uitgeweken, dan weer zijn we bij Gesine en haar dochter in New York, en bij berichten die ze uit de New York Times citeert, de krant die haar blik op de wereld stuurt. Daar in New York vertelt ze haar dochter over haar familiegeschiedenis. Duitsland voor, tijdens en na de oorlog. De overgangen zijn abrupt. Ze springen door de tijd. Er lijken meerdere vertellers aan het woord. Er duiken personages op zonder introductie. (Achterin is een personenregister bijgevoegd.) De verteltechniek is die van een collage, van een mozaïek.
De achterflap citeert de Frankfurter Allgemeine: 'De roman (...) vereist detectiveachtige aandacht en is tegelijkertijd een esthetisch genot door de stroom van herinneringen die hij oproept'.
Waar ben ik aan begonnen? Er bestaat in Duitsland een samengesteld commentaar op dit werk, dat op zichzelf al 1100 pagina's dik is. Er lijkt een leesontmoediging te spreken uit deze gecompliceerde verbindingen, maar het gekke is dat ik me zelden zo tot een tekst aangetrokken heb gevoeld. Nu wil ik hier in enkele afleveringen pogen te ontrafelen waar die aantrekkingskracht in zit. Een kracht die Marc Hoogma moet hebben aangezet tot zijn vertaling, die - ik heb ook de vierdelige Duitse uitgave - werkelijk schitterend is. Het complexe zit niet in de taal per se, maar in het herkennen van de lijnen, van de stemmen en dat gaat steeds beter naarmate je dieper doordringt in de verhalen. Ik weet waaraan ik ben begonnen. Ik ben begonnen iets in mijn hart te sluiten.
Trouw, 14-11-2020
Gedenkdagen
Onlangs verscheen de vertaling van Jahrestage van Uwe Johnson. 1600 bladzijden. Wim Boevink leest en geeft zich gewonnen. Het tweede deel van een driedelig leesverslag.
Twee werelden zijn er, zoals er altijd ten minste twee werelden zijn. In de roman van Uwe Johnson is er die van het heden in New York, in 1967-1968, en die van het verleden in een stadje in Mecklenburg, in het oosten van Duitsland, vanaf de jaren dertig tot in de jaren vijftig. Vanuit dat New Yorkse heden kijkt hij terug, door de ogen van zijn heldin, zijn protagonist Gesine Cresspahl.
Ik, lezer, wil van haar houden.
Want de schrijver wil dat ik zestienhonderd pagina's met haar doorbreng. Gesine is 34. Geboren werd ze in Jerichow, Mecklenburg, in het omineuze jaar 1933. Ze woont sinds vijf jaar in New York, alleen.
Alleen met haar tienjarige dochter Marie. Dat Gesine's vader en moeder niet meer leven, dat de vader van Marie niet meer leeft, dat dat iets te maken heeft met de politieke omstandigheden, met het naziregime, met de Sovjet-dictatuur, dat kun je als lezer nog niet weten, maar je voelt vanaf het begin een gemis. Er ligt weemoed over de zinnen. De Duitse romantitel Jahrestage betekent eigenlijk Gedenkdagen.
Dit is een boek van herinneringen.
Gesine deelt ze met Marie. Marie, die haar moeder geen moeder noemt of mama, ze noemt haar wat afstandelijk Gesine.
Ik wil van Gesine houden. Maar Uwe Johnson houdt ook haar op afstand. Ik zie haar nog niet voor me. Ik ben in haar hoofd en zie van verre de landschappen van Mecklenburg, de velden, de bosranden, de dorpen en stadjes met hun fictieve namen. Gesine noemt haar vader niet vader, ze noemt hem Cresspahl.
Weer die afstand.
Maar ik voel tegelijk een verlangen naar warmte. Het verlangen van een ontheemde.
Gesine's New York is in die dagen nog een stad van vluchtelingen, van aangespoelden. Aangrijpend is de beschrijving van oudjes op Broadway die hun bezit in Europa niet hebben kunnen redden en die eenzaam uren doen over het drinken van een kop koffie in een cafetaria. De wereld is nog tamelijk kapot. De ontheemden zijn de slagvelden van Europa ontvlucht, maar ook Amerika is een toneel van onlusten, geweld, van antisemitisme en racisme. Het land voert oorlog in Vietnam.
In de straten van New York wemelt het van de opgegeven mensen.
Gesine is nog goed af, want ze werkt bij een bank.
Haar meest nabije familielid is The New York Times, de krant die ze haar deftige, cigarillo's rokende tante noemt. De tante die haar vertelt hoe het toegaat in de wereld. Elke gedenkdag bevat wel een citaat uit de Times.
Hier ergens begint ook mijn liefde voor Gesine. Hoe precies ze haar krant vouwt voor ze in de metro stapt om hem te kunnen lezen in het gedrang. Haar dagelijkse bewustzijn.
En de wereld zit haar op de hielen. Het zwarte meisje in de witte klas van Marie. Haar schaamte naast haar te moeten zitten. Marie, het kind, noemt haar de alibinegerin. Een zwart meisje levert de school federale subsidie op. "Pas op je woorden, Marie", zegt Gesine.
Ik lees deze passages bijna met tranen in de ogen. Uitgeweken voor een nog door nazi's gecorrumpeerd stelsel in Duitsland, is ze beland in een systeem van onrecht in Amerika.
Maar zo staat het er niet. Zo lees ik het. De tekst is veel rijker, veel subtieler en veel humaner. Hoe kan een mens zich verhouden tot het wereldgebeuren? Ook daarover gaat deze grootse, volle roman.
Trouw, 21-11-2020
Als een getijdenboek
Onlangs verscheen de vertaling van 'Jahrestage' van Uwe Johnson. 1600 bladzijden. Wim Boevink leest en geeft zich gewonnen. Het slot van een driedelig leesverslag.
Eigenlijk zou ik in dit derde en laatste deel over Jahrestage het liefst Uwe Johnson zelf aan het woord laten, zodat u een indruk zou krijgen van zijn stijl, zijn oog voor detail, de veelheid van stemmen, de rijkdom van deze lange, lange tekst.
Maar welke passage ik ook overweeg, hij zou - losgezongen - onbegrijpelijk zijn door de namen, de vooruit- of terugverwijzingen en ik realiseer me hoe hecht en fijnmazig het weefsel is waaruit de roman bestaat.
Toch doe ik een poging.
"25 november 1967. Vandaag meldt The New York Times dat gisteren veldmaarschalk Eric von Manstein, de ontwerper van de Duitse blitzkrieg tegen Frankrijk in het jaar 1940, in Hirschhausen in West-Duitsland zijn tachtigste verjaardag groots vierde. Dit berichtje staat vlak onder het dagelijkse oorlogsnieuws uit Vietnam.
Een echtpaar in Chico, California kreeg uit Vietnam een doodskist met erin een onbekende man in plaats van hun aangekondigde zoon. Gistermiddag gingen twee volksvertegenwoordigers boodschappen doen in Harlem en ontdekten zonder moeite dat de supermarkten daar inderdaad de prijzen verhogen na de betaaldagen, de waren eermaals omprijzen en zowel ontdooid diepvriesvoedsel als licht bedorven vlees voor volstrekt verkoopbaar houden."
Zo begint deze dag en moeiteloos springt Uwe Johnson vervolgens naar het Mecklenburg van april 1933, als Gesine Cresspahl. de heldin van de roman, nauwelijks een maand oud is. De nazi's zijn net aan de macht en in Gesine's geboortestadje Jerichow stellen twee SA-mensen zich op voor de werkkleding winkel van de Jood Tannebaum; ze zijn beiden afkomstig uit het verderop gelegen Gneez, de een een zadelmaker, de ander een werkloze amokmaker die bij de arondissementsrechtbank bekend is om zijn gewelddadigheid.
Wat volgt is een even virtuoze als beklemmende beschrijving van de gebeurtenissen, niet alleen voor de winkeldeur van Tannebaum maar ook voor de poort van de Joodse dierenarts Semig, die dan net baron Von Raminn op bezoek heeft die namens een Oostenrijkse vriend, graaf Nagel, om een recept vraagt voor diens aan oorontsteking lijdende hond, een weimaraner. De scene van de barons confrontatie met de bruinhemden, onder wie hij ook slager Methfessel herkent, wordt met grote precisie beschreven; het zou de slager de klandizie van drie adellijke landgoederen kosten.
Ik geef u al deze vertelniveaus, details en namen ter illustratie van de dichtheid van de tekst en ook de menging met berichten uit het New Yorkse heden, in sobere streken getekend uit The New York Times. Jahrestage begint op 21 augustus 1967. Precies vijftig jaar later wijdde de Frankfurter Allgemeine Zeitung een artikel aan de vraag hoe actueel de roman nog was. De auteur stelde verrast vast dat het New York van toen verder van de moderne lezer verwijderd was dan de landstreek waarop de roman terugblikt: het Mecklenburg van de jaren dertig van de vorige eeuw. Zozeer was de wereldstad veranderd dat de krant suggereerde dat het de moeite waard zou zijn met Johnson als gids door het New York van nu te reizen en je te realiseren hoeveel er is verdwenen, aan mensen, aan nering, aan huizen.
Een roman vol weemoed, die naar het einde toe naar het bittere zal neigen. Ik heb hem nog lang niet uit. Ik zou dagelijks een dagbeschrijving kunnen lezen als in een brevier of een getijdenboek, synchroon met de kalender van nu. En al deze vergelijkingen zijn al gemaakt: een Heimatkroniek zoals Edgar Reitz hem maakte, een Op zoek naar de verloren tijd, een Ulysses.
Vert. Marc Hoogma. Van Oorschot; 1595 blz. € 69,99.
Verberg tekst