Jack the Ripper is wellicht niet de eerste seriemoordenaar uit de misdaadannalen. Beruchte killers die niet op een lijk min of meer zagen, zoals o.a. Caligula of Gilles de Rais gingen hem in tijd en mogelijk ook qua aantal slachtoffers vooraf. Maar uniek is wel dat the Ripper nog tijdens de uitvoering van zijn lugubere daden nationale bekendheid verwierf, en dat zijn populariteit met de jaren is blijven toenemen, ondanks het feit dat tot op heden zijn identiteit nog steeds niet met enige zekerheid is achterhaald.
Uniek en voor het eerst in de criminele geschiedenis worden we in de Ripper-zaak geconfronteerd met de rol van de media als schakel tussen misdadiger en politie; een patroon dat in de loop van de 20e eeuw, zowel in de realiteit als in de fictie, nog talloze keren zou worden overgedaan. De wisselwerking tussen de gepleegde daden en de commentaren in de daarop volgende dagen in de kranten en de volkse Victoriaanse penny-papers (nu zouden we gewagen van 'feedback') bepaalden in niet geringe mate het tijdstip, de plaats en de omstandigheden van de volgende moord.
De vraag is bijgevolg menigmaal gesteld of een seriemoordenaar door de opgeklopte mediabelangstelling rond zijn acties, niet extra wordt gestimuleerd om in de boosheid te volharden. De drievuldigheid: dader-media-politie, raken zodoende verstrengeld in een spiraal van geweld en frustraties aangewakkerd door het principe van vraag en aanbod, waar slechts een eind aan komt wanneer de eerste uit nonchalence fouten gaat maken, of wanneer deze uiteindelijk zwicht voor de onweerstaanbare drang gevat, gestraft en wereldwijd bekend te worden. Dat deze ondertussen voorspelbare ontwikkeling niet opgaat in de Ripper-zaak, heeft ongetwijfeld bijgedragen tot het mysterie. Dat op zeker ogenblik driften door de dijken van fatsoen en zelfbeheersing kunnen breken, is een welbekend fenomeen. Maar dat een seriemoordenaar na menig exploot op gegeven ogenblik in staat is het evenwicht te herstellen en op de rem gaat staan, is iets wat de meeste psychologen en criminologen van de hand wijzen. Bizarre wendingen zorgen al vlug voor bizarre verklaringen en hypothesen zoals dadelijk zal blijken.
Deze en nog vele andere gegevens en invalshoeken hebben de voorbije eeuw geleid tot een lawine aan publicaties rond het geval 'Jack the Ripper'. Een bibliotheek en ondertussen ook een videotheek zijn te vullen met de werken, zowel fictie als sociologische analyses en criminologische studies, die over het onderwerp werden gemaakt.
Patricia Cornwell, een Amerikaanse thillerauteur die vooral bekendheid verwierf met haar serie rond de patholoog-anatoom Kay Scarpetta, heeft zopas een steentje toegevoegd aan het mausoleum voor de onbekende seriemoordenaar.
De Kay Scarpetta-reeks werd ondertussen afgerond doordat de "sterk behaarde albino- seriemoordenaar" na een jacht die tientallen boeken in beslag nam, ten slotte bij de lurven werd gevat. Een nieuwe reeks, waarin de auteur de burleske toer opging -- waarvan de laatst gesignaleerde, Hondeneiland, die door critici aller landen werd uitgeroepen tot de flop van het jaar --, werd in allerijl en voor onbestemde tijd afgevoerd.
De literaire geruchtenmolen hield het erbij dat de schrijfster aan bezinning en herbronning toe was. Zoiets kost tijd en geld, maar het zal haar fans zeker niet verwonderen dat dame Cornwell over beide beschikt. Naar verluidt besteedde ze aan het opzoekingswerk voor Portret van een moordenaar niet minder dan 1 miljoen dollar uit eigen middelen.
De spanning steeg ten top, niet alleen voor haar fans maar ook voor zowat alle true-crime adepten verspreid over de hele wereld, toen bleek dat zij haar gereputeerde deskundigheid als medeoprichter en hoofd van het Virginia Institute of Forensic Science and Medicine, zou inzetten om een onderzoek in te stellen naar de ware identiteit van Jack the Ripper, en de resultaten hiervan te publiceren in een uitvoerige, gedetailleerde en vlotgeschreven studie.
De zes uitermate gruwelijke moorden op zes prostituees (hoewel enkele insiders beweren dat mogelijk slechts drie om het leven werden gebracht door dezelfde moordenaar) in de East End van Londen in de periode 1888-1891, werden door Cornwell opnieuw grondig onder de loep genomen en dat beloofde deze keer veel meer om het lijf te hebben dan bij vorige onderzoeken ooit het geval was geweest, want zoals gezegd: moeite noch tijd werden gespaard. De expertise verworven op gebied van forensische onderzoeksmethoden, evenals de modernste DNA-technieken bij allerlei materialen en de meest geavanceerde analyses van handschriften, papier, inkt en andere resten, werden in het geweer gebracht. Aan topdeskundigen en criminologen werd gevraagd een daderprofilering op te stellen, gebaseerd op dossiers die voor het eerst sinds de gebeurtenissen weer onder het stof vandaan waren gehaald. Het resultaat van dit alles: een ongemeen boeiend werkstuk, een haast gepassioneerd betoog uit de gedreven pen van een getalenteerd auteur, een prachtige sfeertekening van de Victoriaanse levenswijze, een helder inzicht in de politiek-sociale verhoudingen binnen de toenmalige Britse kastenmaatschappij, een schrijnend beeld van de heersende chaos en ellende in de Londense Whitechapel wijk, maar... geen sluitend noch afdoend bewijs dat kunstschilder Walter Sickert (1860-1942) -- gewaardeerd leerling van James Whistler -- Jack the Ripper was.
Uit de onderzochte DNA-specimen blijken er wel degelijk punten van overeenkomst te bestaan tussen het genetisch materiaal van Sickert en dat van Jack the Ripper, maar lang niet voldoende om te kunnen besluiten dat ze tot één en dezelfde groep zouden behoren, laat staan dat het hier over één en dezelfde persoon zou gaan.
Niet veel overtuigender klinkt haar betoog wanneer ze uitwijdt over het psychologisch portret en het karakterprofiel van de verdachte. Sickert leed vanaf zijn kindertijd aan een fysieke afwijking die hem later in de onmogelijkheid zou hebben gesteld een normaal en bevredigend seksueel leven te leiden. Zijn sociaal leven zou zich hebben afgespeeld in het schemergebied tussen 'hoog' en 'laag', en hij zou zich meermaals hebben ontpopt tot een meester in de vermomming. In het decadente uitgangsleven zou hij deel hebben uitgemaakt van de entourage van de hertog van Clarence (zoon van koningin Victoria en Albert) die reeds in vroegere hypothesen naar voren werd geschoven als een mogelijke Ripper-kandidaat.
Verder maakt Cornwell een zaak van overeenkomsten tussen handschriften van de sarcastische kattebelletjes ondertekend met 'Jack' en gericht aan Scotland Yard, en enkele prentbriefkaarten geschreven door W. Sickert. Opvallend is wel dat Cornwell zelfs is overgegaan tot de aanschaf van enkele zeldzame schetsen van Sickert (exemplaren die voordien in privébezit waren en die door de experimenten hopeloos werden beschadigd) waaruit zou blijken dat de tekentechniek gelijkenissen vertoont met de figuurtjes aangebracht op de brieven verzonden naar Scotland Yard. Het bizarst is ongetwijfeld een vaag en donker olieverfwerk van Sickert, geschilderd in 1908 en met als titel 'Jack the Ripper's slaapkamer', met als onderwerp een binnenzicht van de slaapkamer van de schilder. Mogelijk een macaber grapje en op zich zeker geen direct bewijs of rechtsgeldige bekentenis.
Patricia Cornwell brengt met veel vuur en overtuiging haar betoog, maar de harde bewijzen blijven uit en wat rest zou geen enkele jury kunnen overtuigen. Want als men de levenswandel van menig 19e-eeuws kunstenaar zou uitvlooien en zijn werk zou analyseren om te komen tot statements met betrekking tot zijn seksleven en moraliteit, zouden ook wel eens Monet of Toulouse Lautrec in een dubieus daglicht kunnen komen te staan. Het uitblijven van definitieve bewijzen zet evenwel geen domper op het leesplezier, en het dient gezegd dat Cornwells theorie in geen enkel opzicht minder geloofwaardig zou zijn dan andere vooropgestelde hypothesen. Het uiteindelijk raadsel blijft dus voorlopig gehandhaafd.
Wie zich verder wenst te verdiepen in 'Ripper-ologie' kan best terecht bij de Ultimate Jack the Ripper companion, an illustrated encyclopedia van Stewart P. Evans en Keith Skinner. Een werk dat zich voor één keer niet vastbijt in de zoveelste hypothese, maar dat een objectief overzicht biedt van alle Scotland Yard rapporten, getuigenverklaringen, aanvullende dossiers, persverslagen en zeldzame foto's.
Een must voor de liefhebber is zeker ook het opus magnum van tekenaar en scenarist Alan Moore en Eddie Campbell: From hell, een meesterlijk stripverhaal met een vrij complexe maar geïnspireerde intrige, die tevens het uitgangspunt vormde van de gelijknamige film. Dit maar om de lezer gerust te stellen: Jack is alive and kicking! [Staf Schoeters]
Verberg tekst